Individualiteit en religie, 2

Inhoud:

Gevolgen van individualisering

Oorsprong van het christendom

Alleen een individu schrijft geschiedenis

Het Judaïsme geeft individualisering de ruimte

Foto en tekstfragment Uitdijend Bewustzijn (blz. 115)

De oosterse mysteriën en het Judaïsme beïnvloedden elkaar

Het gnosticisme: een spirituele krachttoer

Moderne wetenschap sluit de innerlijke ervaring uit

In de oudheid had de mens nog geen ego


Gevolgen van individualisering

Het eerste essay over de individualisering eindigt met de vraag hoe de mens kan omgaan met de schaduwkanten van het ontwikkelen van persoonlijkheid. Bijvoorbeeld, de mens ervaart dat hij tegenover de buitenwereld komt te staan. Het gevoel van bevreemding, een buitenstaander zijn, eenzaamheid overmant de ziel soms. Dat de individualisering een algemene ontwikkeling was, sinds ruwweg duizend jaar voor onze jaartelling, blijkt ook uit het verloop van de Griekse cultuur. De gave van het denken stimuleert het proces; de klassieke filosofen zijn daar voorbeelden van. Maar voor velen is het vooral een worsteling. De kluwen van goden werk je niet zomaar de deur uit, en minstens zo belangrijk: wat stel je ervoor in de plaats?

Oorsprong van het christendom

Het was voor ons lange tijd ondoenlijk de ontstaansgeschiedenis van het christendom te verklaren. Omdat het geredeneerd vanuit de drie actuele, religieuze stromingen rond het begin van onze jaartelling onmogelijk bleek op een bevredigende manier de ontstaansgeschiedenis af te leiden. De drie stromingen van religieuze wijsheid waren: 
  • Het christendom zelf, zoals het beschreven wordt in het Nieuwe Testament; en waarin hier en daar verdekte toespelingen worden gemaakt op een esoterische oorsprong.
  • Het Judaïsme (zie deel 1), dat door de rabbi’s verder werd (wordt) ontwikkeld. Want de Joden beschouwen het Judaisme in het licht van 4000 jaar geschiedenis. 
  • De duidelijk esoterische wereld van de mysteriën.
Daar kwam op wonderbaarlijke wijze verandering in toen er in het midden van de twintigste eeuw letterlijk een schat aan informatie werd opgegraven. Bij Qumran (Palestina) werden de Dode Zeerollen gevonden, en in de buurt van Nag Hammadi (Egypte) een complete bibliotheek. In totaal beslaan de teksten van beide vondsten een periode van circa driehonderd jaar, vanaf grofweg 150 jaar voor onze jaartelling tot 200 jaar er na. Talrijke geschriften uit beide vondsten vervagen de grenzen van de op zichzelf staande religieuze kaders, en in het bijzonder van het Judaïsme en de Oosterse mysteriën. Deze twee hoofdstromingen van religieuze wijsheid hadden elkaar onderling beïnvloed. Hieruit ontsprongen zijstromen, en juist daarin wortelt het christendom.

Alleen een individu schrijft geschiedenis

Het zijn individuen die de geschiedenis richting geven en verandering brengen. Niet de mensheid of mensen in het algemeen schrijven geschiedenis. Dus de geschiedschrijving is een individuele interpretatie van gegevens. Hetgeen niets afdoet aan de integriteit of nauwkeurigheid, mits de grondslag van de geschiedschrijver bekend is. Zoals ik het nu ervaar zijn de gezamenlijke documenten van beide vondsten een geschenk uit de hemel. Het boek Aan de wortels van het christendom geschreven door Andrew Welburn levert daaraan een bijdrage. De onderliggende gedachte van het boek is de evolutie van het bewustzijn. Het lijkt een voor de hand liggend inzicht wanneer je de evolutietheorie onderschrijft. Het inzicht dat het bewustzijn evolueert, werd al door Rudolf Steiner onderkend. Over Welburn is op internet weinig te vinden, behalve dat hij verschillende religieuze boeken schreef en doceerde aan de Universiteit van Londen en New College, Oxford. Mede dankzij de documenten van de Dode Zeerollen en de Nag Hammadigeschriften is Welburn in staat – vanuit zijn visie: de evolutie van het bewustzijn – een compleet en erudiet beeld te schetsen van de ontstaansgeschiedenis van het christendom. Hij toont in zijn boek aan dat de mens, ten tijde van het ontstaan van het christendom, behoefte had aan een nieuwe verbondenheid met de geestelijk goddelijke wereld. Het zich bewust worden van het onderscheid tussen subject en object, innerlijk en uiterlijk, ik tegenover mijn medemens, was voor velen dramatisch en beangstigend. Deze ervaring kon de mens zowel psychisch als fysiek bijna niet dragen; velen verlangden terug naar de vanzelfsprekende geborgenheid binnen het altijd aanwezige ‘nu’ van de mythe. Deze mensen waren er nog niet aan toe voor zichzelf of voor hun volk een geschiedenis te ontdekken; zij beleefden de tijd niet als een stroom voorwaarts, de toekomst tegemoet. Ook vele mensen binnen mysterie culturen, zoals de Griekse en Romeinse, raakten in die tijd psychisch verward. Zij beleefden de werkelijkheid als een bewuste droom, of ervaarden het leven alsof zij een rol speelden in een toneelspel. De Romeinse keizer Aurelius doet daar uitspraken over. Hij zegt dat hij het geheel van ons bewuste leven ervaart als een droom, onwerkelijk dus, en een delirium. Ook in deze tijd kunnen er zich nog momenten voordoen waarop je het leven als onwerkelijk ervaart.

Het Judaïsme geeft individualisering de ruimte

Toch ligt het keerpunt reeds in het Oude Testament. De mens ontdekt zijn innerlijk en binnen het Judaïsme ontspringt het begrip geschiedenis. Een logisch vervolg op het feit dat in het eerste hoofdstuk van Genesis het scheppingsverhaal beschreven wordt: op zeker moment schiep God hemel en aarde. Voor de Israëliet wordt de verbinding met de geestelijk goddelijk wereld geborgd door de schepping. Over de schepping verwondert hij zich; de schepping gaat het verstand te boven. De schepping verbindt de Israëliet met God, zo blijft hij veilig onder Godshoede; en verder richt het Judaïsme het handelen van het volk. Wetten en geboden bepalen de norm waaraan voldaan moet worden; ook een scala offerrituelen draagt daaraan bij.

Tegenwoordig wordt het Oude Testament vaak als achterhaald en barbaars beschouwd. Ik vond het vijfentwintig jaar geleden een openbaring toen ik in het verloop van het Oude Testament de toenadering van God en mens gewaarwerd: in Genesis roept de goddelijke engel nog hoog uit de hemel; Mozes hoort de stem van God uit de bramenstruik, later woonde God bij de mens op aarde in het Heilige der Heiligen en de laatste boeken van het Oude Testament vertellen over de profeten. Zij ervaren een innerlijke roeping; er ontstaat een dialoog tussen God en mens. De roeping zet de mens aan tot een persoonlijke, bewuste daad. In het Nieuwe Testament tenslotte volgt de apotheose: de levensweg van Jezus maakt de weg vrij voor een nieuwe vorm van menszijn: de mens kan zich ervan bewust worden dat hij het goddelijke innerlijk draagt.
“Maria volgde de levensloop van haar zoon op de voet; haar zoon Jezus die zij als eerste baarde. De engel had een zoon aangekondigd, en zijn woorden hadden haar vervuld.
Het lijden en de dood van Jezus zullen Maria groot verdriet gedaan hebben. Was dat het zwaard waarvoor Simeon haar gewaarschuwd had?
Maria ging tot het uiterste. Ze wilde de lotgevallen van haar zoon duiden; en Maria hield stand. Er vonden tussen gewone mensen waarachtige gebeurtenissen plaats. Het zijn deze gebeurtenissen die de mensengeschiedenis onderbouwen.
Dit betoog analyseert de geschiedenis niet. De woorden bewegen, komen nader; de woorden vormen zinnen. Mijn innerlijk wil ik naar het licht wenden, naar het licht dat deze zinnen verhalen. Deze mensen wil ik naderen, met hen weet ik mij verbonden; dit betoog handelt over toenaderen.” (Uitdijend Bewustzijn, blz. 115)

De oosterse mysteriën en het Judaïsme beïnvloedden elkaar

In de gevonden Dode Zeerollen en de Nag Hammadigeschriften wordt duidelijk dat er uit de mysteriën en het Judaïsme zijstromen ontsprongen. Deze zijstromen waren geen zuivere, geïsoleerde en tegenovergestelde religies meer; het blijkt dat het Judaïsme en de oosterse mysteriën (mysteriegodsdiensten) elkaar beïnvloed hadden. Welburn vestigt hierbij de aandacht op twee ontwikkelingen, namelijk de terugkeer van de mysteriën naar Palestina, het Judaïsme werd daardoor geraakt. Er ontspringt een zijstroom die leidt tot de diepgaande en religieuze leer van de Essenen. De Essenen vormden een Joodse gemeenschap in de wildernis van Judea. Een gemeenschap van misschien een paar honderd zielen. Zij waren ingewijden en hadden het Oude Testament bestudeerd en de geschriften op mystieke wijze geïnterpreteerd. De Esseense leer ontvouwde een mysterie dat de morele individualiteit van de mens als verzorger van de aarde omvatte.

In tegengestelde richting drong het Judaïsme door in de Oosterse mysteriën. Deze aanraking van de mysteriën met het Judaïsme leidde tot de mythologische ‘dubbele visie’ van de gnostici. De ‘dubbele visie’ hield in dat gnostici zich weliswaar bewust waren van de fysieke wereld, maar zij konden het op geen enkele manier verbinden met de geestelijke wereld die zij ervaarden. De materiële wereld – dus ook de schepping – werd als minderwaardig beschouwd. Voor hun kon de god van de geestelijke wereld niet samenvallen met het goddelijke van de fysieke wereld.

Het gnosticisme: een spirituele krachttoer

De gnosticus sprak zelfs van een gevallen godheid als schepper van de materiële wereld. De gnostische levensbeschouwing als absurd afwijzen doet geen recht aan de diepgang ervan. Het moet een krachtoer geweest zijn om dit tweevoudig inzicht in stand te houden, namelijk de erkenning van twee strijdige werkelijkheden. Het zou verleidelijk en wellicht gemakkelijker geweest zijn te vervallen in materialisme. Op die manier kon de werkelijkheid van de spirituele wereld ontkend worden. Een andere mogelijkheid was dat zij de buitenwereld de rug toekeerden en zich afkeerden van de uiterlijke realiteit, als een soort quiëtisme. God manifesteert zich alleen in die mens die volledig in rust en passief is. Deze gelovigen trekken zich daarom terug uit de alledaagse wereld en onderdrukken hun wil. Maar van een goddelijke manifestatie in de mens was binnen het gnosticisme geen sprake. Belangrijk is wel dat de gnostici een openbaring beschreven waarin de mensheid een kosmische betekenis kreeg. Deze betekenis reikte tot gebieden die voorbij de aarde lagen.

Verreweg de meeste boeken die gevonden werden in de Nag Hammadi bibliotheek hebben een gnostische tendens. Logisch, want in het Oosten (Iran en Egypte) lag de oorsprong van de mysteriën en de daarbij behorende godsdiensten. In Aan de wortels van het christendom beschrijft Welburn tot in detail de ontwikkelingen. Hij maakt daarbij gebruik van legio bronnen en onderzoeken. Voor liefhebbers zoals ik is het daardoor mogelijk je in te leven in de staat van het bewustzijn in die tijd. En ik ontdek daarbij dat de mens toen ook niet over één nacht ijs ging. Zij observeerden hun ervaringen, zowel innerlijke als uiterlijke, en baseerden daarop hun gedachtegangen. De gevolgtrekkingen hadden hetzelfde gewicht als de wetenschappelijke inzichten van nu.

Moderne wetenschap sluit de innerlijke ervaring uit

Het grote verschil is dat onze moderne wetenschap ertoe neigt de innerlijke werkelijkheid, beleving en ervaring in het midden te laten, omdat die niet verifieerbaar zou zijn. Hierdoor staat in de wetenschap de materie centraal. In de verre oudheid werd materie niet bepaald onderscheiden, de materie was onderdeel van het geheel. Het Judaïsme was ook een religie die in de beleving het gewone oversteeg. In het stoffelijke, de materie, verdiepte men zich niet, de mens richtte zich hemelwaarts. Onder het bewind van koning Salomo kwamen de Israëlieten in contact met de Feniciërs. De Feniciërs waren wel meer op de materie gericht. Hun god of Demiurg zou namelijk geboren zijn uit de chaos en hij probeerde in de chaos van de materie orde te scheppen. Het gaf de materiële wereld vorm. Het vormgeven, ordenen van materie, was een moeizaam proces. Tegen deze achtergrond is het dan ook geen toeval dat de Feniciërs bekend stonden als vakmensen. In de oudheid werden zij gewaardeerd als uitvinders en cultuurbevorderaars. Hun innerlijke houding leidde tot inzicht in de eigenschappen en voor zo ver mogelijk tot praktische (technische) toepassingen van de stoffelijke wereld. Dat was dan ook de reden dat koning Salomo voor de bouw van de tempel hulp zocht bij de Fenicische koning Hiram van de stad Tyrus. Ook deze versmelting van de meer aardse, praktische mysteriën van de Feniciërs en het hemelse, transcendente van het Judaïsme was van groot belang voor de religieuze ontwikkeling die leidde tot het christendom.

In de oudheid had de mens nog geen ego

Bij dit alles is het zaak te beseffen dat ook de Israëlische koningen, zoals David en Salomo, ingewijde koningen waren. Deze koningen werden nagenoeg als goddelijk beschouwd. Maar zij werden niet vereerd als god op aarde. Dit was toen al een bijzondere, afwijkende houding tegenover de sacrale koning. Het waren de eerste tekenen dat het Judaïsme zich los maakte van de wereldbeschouwing zoals die in het oude nabije Oosten beleefd werd. Alles overziend wordt duidelijk dat het mensen bewustzijn veranderde, dat het tijdens de duizenden jaren cultuurgeschiedenis in ontwikkeling is; en dat het individueel bewustzijn zoals wij dat nu kennen in de oudheid niet bestond. De mens had nog geen besef van een centrum van zijn wezen in zichzelf, de mens had geen ego. 

Hoewel de moderne wetenschap een schat aan kennis bezit als het gaat om eigenschappen van en samenhang binnen de materiële wereld, schiet het als levensbeschouwing te kort. Wat opvalt is dat de grote wetenschappelijke theorieën die de samenhang van de materiële wereld beschrijven steeds bijgesteld worden. Logisch natuurlijk: er is voortschrijdend inzicht. Het siert wetenschappers dat zij bereid zijn theorieën aan te passen wanneer daar gegronde redenen voor zijn. Maar feitelijk blijft de universele geldigheid van theorieën in essentie ongewis. In de oudheid gebeurde hetzelfde. Ook de mysteriën werden aangepast wanneer men op basis van ervaring nieuwe inzichten verkreeg. Deze conclusie zou in het bijzonder een stimulans kunnen zijn voor de geesteswetenschappen. 

Want de gave van het denken stelt de mens in staat zijn innerlijkheid vorm te geven. Ieder mens kan over zichzelf nadenken en een persoonlijkheid ontwikkelen waardoor hij gaandeweg ook een taak zal vinden. Een taak die op natuurlijke wijze recht zal doen aan de mens zelf en tegelijkertijd aan zijn leefomgeving. Deze ontwikkeling is de start van het nieuwe menszijn (die ruim tweeduizend jaar geleden begon). Tenslotte zal het er bijvoorbeeld toe leiden dat de mens niet langer werkt, omdat het moet, omdat er geld verdient moet worden, maar omdat de mens vanuit zichzelf op basis van vrijdenken handelt. Dit handelen komt voort uit de liefde die ik waarneem achter hetgeen ik zie. Maar ik neem die liefde pas waar nadat ik over hetgeen ik zie (ervaar) nadenk. Bijvoorbeeld als ik ga nadenken over een boom. Ik denk dan aan de bladeren en waarvoor ze dienen, de wortels, de stam, de takken, de sterkte van het hout; alles is tot in detail uitgewerkt en vormt één geheel: de gestalte van de boom. Hetzelfde wonder neem ik achter de anorganische wereld waar. Want hoe goed ik de theorie van het ontstaan van regendruppels ook begrijp, het blijft een wonder; en hoe meer ik begrijp des te groter wordt het wonder. Deze toewijding, deze onuitsprekelijke samenhang, die alles mogelijk maakt, is voor mij de liefde. Zij is scheppend, zij zorgt en onderhoudt. Zij maakt ook mogelijk dat ik er ben. Ja, door mijn denken als een geestelijke activiteit te beschouwen, aanschouw ik mijn leefomgeving op mystieke, geestelijke wijze. Materie en geest samen vormen mijn werkelijkheid, beide zijn twee kanten van dezelfde medaille. De liefde uitgedrukt in de alles omvattende samenhang krijgt de betekenis van scheppingskracht. In deze voetsporen treedt de nieuwe mens. Deze inzichten reiken voorbij de aarde sfeer. Alles is nog mogelijk; in het Nieuwe Testament zegt Jezus dan ook, dat bij God alle dingen mogelijk zijn (Markus 10:17-27, Mattheus 19:16-26).

Geen opmerkingen:

Veel gelezen: