In de moderne filosofie is vooral de stelling gangbaar dat wij de werkelijkheid nooit leren kennen, omdat ons waarnemingsvermogen beperkt is. Simpel voorbeeld: een mens hoort en ruikt weinig in vergelijking met een hond. Voor de mens zijn er grenzen aan het kennen. Deze filosofen concluderen dat wij in een schijnwerkelijkheid leven. De ware werkelijkheid kennen we niet. Op het eerste gezicht tonen zij met hun stellingname nederigheid. Anderzijds spreiden zij ten toon dat zij daar met deze weidse redenering ver bovenuit stijgen.
Maar er valt niets tegen in te brengen. De vraag is wel welk nut het dient wanneer filosofen dit als uitgangspunt nemen. Wat heeft de mens aan een filosofie wanneer het kennen van de werkelijkheid buiten ons bereik ligt? Niets! En wat valt er dan nog te kennen? Want feitelijk betekent het dat we nergens iets wezenlijks over te weten kunnen komen. Met zogenaamd logische redeneringen creëren filosofen een gedrocht. Feit blijft dat alles in twijfel getrokken kan worden.
De Filosofie van de vrijheid neemt de mens als uitgangspunt. Op zich is dat al een verfrissende benadering. Een hoofdthema binnen de filosofie in het algemeen is de vraag of de mens wilsvrijheid heeft. Het gaat daarbij niet om vrijheden die in de voorwaardensfeer liggen, bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid die Steiner bedoelt, en ook het vraagstuk over vrijheid binnen de filosofie, handelt over de vrijheid van het wezen van de mens. Kan een mens uit zichzelf vrij handelen? Door natuur- en menswetenschappen wordt de vraag ontkennend beantwoord. Zij verklaren dat alle drijfveren hormonaal of genetisch bepaald zijn. Daartegenover stelt Steiner dat de mens met behulp van zelfreflectie (nadenken over je beweegredenen) wel degelijk een vrije keus kan maken. Dat het Steiner in zijn filosofie om de wezenlijke vrijheid van de mens gaat, bewijst hij door in de Engelse vertaling voor de titel Philosophy of Spiritual Activity te kiezen. Want zijn 'observaties in de ziel volgens de methode van de natuurwetenschap' (subtitel van het boek) leiden tot de conclusie dat het vrije denken een geestelijke activiteit is. De gave van het denken is de mens als laatste gegeven.
De menselijke natuur toont een verlangen naar inzicht. Hij verlangt naar meer dan de wereld hem vanzelf geeft. Een voorbeeld van deze ontevredenheid is de behoefte aan kennis. Steiners onderzoek is grondig. Voor de lezer is het zaak alert te blijven. Evenals in de wiskunde is begripsbepaling van belang. Je plukt er later de vruchten van. Het spitst zich toe op het onderscheid tussen waarnemen en denken. Waar precies ligt de grens tussen waarnemen en denken, en omgekeerd? Want in geen tijd richt het denken zich op de waarneming en wordt de waarneming gemarkeerd, dat is verrijkt met een begrip of begrippen. Er is dan geen sprake meer van een 'zuivere' waarneming. Vaak wordt het vroegtijdig markeren niet opgemerkt door de waarnemer; en zodoende leest hij later eigenschappen uit het waargenomen object die niet uit de waarneming zelf voortvloeiden, maar die hij er door het denken zelf aan toegevoegd heeft.
Steiner onderscheidt twee grondpijlers waarop het geestelijk streven van de mens geënt is, namelijk observatie (waarnemen) en denken. Op deze twee pijlers van onze geest berust zowel ons dagelijks denken als het denken over ingewikkeld wetenschappelijk onderzoek. Observatie en denken zijn twee kanten van dezelfde medaille.
De volgende vraag is nu: hoe komen wij tot kennis; hoe verloopt het kenproces? Pas daarna kan de vraag over de wilsvrijheid aan de orde komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten