07 februari, 2022

Kunstmatige donororganen

De eerste mens met een varkenshart. Het hart is wel een beetje aangepast - genetisch gemodelleerd - opdat het niet te groot groeit. Het zogenoemde biologische hart werd bij een man geïmplanteerd. Hij was bereid het wetenschappelijke experiment te ondergaan. De medische wetenschap beschouwt het lichaam als een machine waarin allerhande onderdelen uitgewisseld kunnen worden. Er is nood, levensnood; het gevolg is een tekort aan onderdelen. Ook een autoliefhebber vervangt een onderdeel het liefst door het origineel.

Op mijn hobbytuinderij vind ik bijna nooit dode dieren. Een gezond dier kiest voor het leven, dat zie je dagelijks om je heen. Een oud dier trekt zich stilletjes terug. Levenslust maakt op natuurlijke wijze plaats voor doodgaan. Doodgaan hoort erbij. Wij, beschaafde mensen, maken elkaar het nodige wijs. Wij schudden meewarig ons hoofd over mensen die in de oudheid dieren offerden. De offers dienden ervoor de goden gunstig te stemmen; een offer zou mensenlevens sparen. Maar wat precies doen wij hier nu anders? Het complete varken was vanaf de geboorte voorbestemd als offerdier. Ook dit offer dient er voor een mensenleven te sparen. 

Begin tweeduizend schreef ik in het manuscript van Uitdijend Bewustzijn:
"Vroeger – in de oudheid - offerden we dieren. De dierenoffers zouden de goden gunstig stemmen - dat verklaarden wij ernstig - gunstig gestemde goden zouden ons het leven sparen. Nu is de medische wetenschap onze afgod. Medici, onderzoekers experimenteren met dieren; het is lood om oud ijzer.
Beschrijven kan ik het niet, maar ik wil mijn lichamelijke dood onder ogen durven zien. Deze dagen weet ik zeker dat de wereld er dan heel anders uit zal zien."
(Uitdijend Bewustzijn, blz. 79).

Voor ons, westerse mensen, wordt doodgaan een opgave. Er is moed voor nodig om de dood onder ogen te durven zien. In tegenstelling tot de dierenwereld kan ieder mens over zijn situatie nadenken. Maar doordat wij zelfonderzoek vermijden, komt de dood als een muur voor ons te staan. Een muur waartegen ons leven letterlijk doodloopt. De wetenschap staat dan met een varkenshart klaar. De gasten aan tafel bij OP1 keken verschrikt rond toen hun gevraagd werd, of ze ook voor een varkenshart zouden kiezen? De gasten zagen geen andere vluchtroute en kozen allemaal voor het varkenshart. Doodgaan werd geen moment overwogen. 

Met mijn lichaam vorm ik een geheel. Maar ik ben niet mijn lichaam. Het lichaam dat ik waarneem, het fysieke lichaam, is één kant van de zaak. De andere kant is van geestelijke aard; ik leef, en ik ben mezelf bewust.
De wetenschap neigt er steeds meer toe alles wat een mens doet, denkt, beleeft, wil en ervaart als de uitkomst van materiële processen te beschouwen, processen van scheikundige en natuurkundige aard. De processen nauwkeurig in kaart brengen is de opdracht. In theorie wordt daarmee alles voorspelbaar, en ben ik onvrij. De vrije wil is een illusie. 

Toch ervaar ik een vreemde discrepantie tussen mijn lichamelijke en mijn geestelijke vermogens. Bijvoorbeeld, nu ik ouder word verwelkt mijn lichaam, terwijl mijn gedachtengoed, beleving en herinneringen opbloeien en zelfs rijker worden. Waarom zou ik wanneer ik enkel bij de gratie van de stof besta deze ervaring hebben? Wat zou het nut daarvan zijn wanneer mijn lichaam dood is en er niets meer is? Het zou meer voor de hand liggen dat mijn geestelijke vermogens ook aftakelen en ik weer geleidelijk in onwetendheid verzink. Want niets, geen enkele levenservaring, kan immers de ontwikkeling van de mensheid beïnvloeden of verder brengen.

Maar hoezo: niets? Wordt er niet iets vergeten? Beide, mijn geestelijke vermogens en mijn lichaam, bevinden zich binnen de kosmos. De ideeën en denkbeelden die ik door mijn denken voortbreng zijn onderdeel van de kosmos. Er ontstaat kennis wanneer ik een idee met een (innerlijke of zintuigelijke) waarneming in verband breng. De kennis vormt mijn werkelijkheid, die ik als waar ervaar. Hoewel er individuele verschillen zijn, deel ik met medemensen werkelijkheid en waarheid. We leven in dezelfde maatschappij. En het gaat verder: door het vrije denken en mijn handelen voeg ik zelfs iets toe aan de kosmos. Het betekent niet dat mijn leven hier en nu van doorslaggevende betekenis wordt of is. Want eerst daalde ik af en ging ik door de diepte; het schonk me bescheidenheid. En er volgde genade, dat is de gift van het leven; er stroomde levend water en er was licht in mijn hoofd, mijn hart jubelde en ik pakte mijn verantwoordelijkheid op. Vervolgens zag ik een bron vervuld met goddelijke scheppingskracht, waaruit liefde voortvloeit, en zo wordt liefde weer uitgedrukt in de geschiedenis van de mensheid (Jezus zei: "Dit is mijn gebod dat u elkaar liefheeft, zoals ik u heb lief gehad." Johannes 15 : 12).

Belangrijk bij dit alles is te begrijpen dat een paar duizend jaar geleden de (kosmologische) denkbeelden er vooral voor dienden om de ervaringen van de mens uit te drukken. Men ervoer een tweedeling, namelijk de fysieke wereld en de geestelijke wereld. Door de individualisering ontstond de behoefte de relatie van de fysieke en de geestelijke werelden te duiden. Ook in de oudheid werd er niet gespeculeerd; Ingewijden (zij die wijsheid hadden ontvangen) bedreven evengoed wetenschap. Mede door de verder gaande individualisering en de daarbij optredende en onmisbare vergeestelijking van de mens zal de huidige wetenschap genoodzaakt worden om aan de onderzoeksmethode van de organische wereld een nieuwe grondslag te geven.

Van goed of fout is geen sprake; misschien biedt de transplantatie van een varkenshart een opening. Ieder mens kan door nadenken zijn omstandigheden en zijn doel(en) meewegen om vervolgens vrij een beslissing te nemen. Hopelijk vind ik voldoende moed, opdat ik geen mogelijkheid uitsluit. 

Geen opmerkingen:

Veel gelezen: